Tim Fransen,

de grote cabaretbelofte over Nietzsche, kunst en het failliet van de moderne tijd

Tim Fransen

Tim Fransen

Tim Fransen

Tim Fransen (27) over zijn ‘filosofisch cabaret’ met Camus, Rousseau en Nietzsche, maar ook reality-tv, bamischijven, Mel Gibson en heel veel grappen over piemels. “We dolen op aarde zonder te weten waarom. En juist dát is het lotgenootschap tussen mensen.”

"Ik had altijd enorme sympathie voor filosofen die er lichamelijk tamelijk slecht aan toe waren"

Als ik Tim Fransen na afloop van zijn voorstelling in Deventer nog even de hand schudt, lijkt hij veranderd. Eenmaal achter de coulissen draagt hij een bril, zo eentje met een hip breed zwart montuur, en zijn wat lullige bordeaurode longsleeve is verruild voor een neutraal zwart T-shirt. De cabaretier annex filosoof lijkt groter in de kale gangen aan de achterkant van de schouwburg. Zelfverzekerder.

Of we ook iets kunnen doen volgende week woensdag wanneer we hebben afgesproken voor het interview, vraagt hij. Dat kan. Ergens naartoe, al heeft hij nog geen idee waarheen. Omdat ik de dagen erop niets van hem hoor en ondertussen een portret van Friedrich Nietzsche heb gevonden in de collectie van het Stedelijk Museum – door lafjes te googlen op ‘Nietzsche’ en Fransens’ woonplaats ‘Amsterdam’ – stel ik voor daarnaartoe te gaan. De 19de eeuwse Duitse filosoof is tenslotte Fransens’ held die een grote rol in zijn voorstelling speelt. ‘Leuk!’, luidt per mail het antwoord. We weten dan wel niet zeker of de prent er hangt, maar anders vindt Fransen ‘wandelen om het wandelen ook prima’.

Tim Fransen (27) wordt van verschillende kanten de grote cabaretbelofte genoemd. Met zijn eerste avondvullende voorstelling ‘Het failliet van de moderne tijd’ won hij in 2014 de publieks- en juryprijs van het Leids Cabaret Festival. De recensent van NRC Handelsblad gaf hem vier ballen, die van de Volkskrant vijf sterren. Ze lieten woorden vallen als ‘supertalent’ en ‘een van de sprankelendste cabaretervaringen van de afgelopen jaren’. Alle lof kreeg hij ook van Theo Maassen aan wiens eindejaarsconference van 2013 Fransen meeschreef. Youp van ’t Hek noteerde nadat hij Fransens’ voorstelling had gezien in zijn VARAgids-column: ‘Ik heb zo hard gelachen. En het was af en toe nogal flauw en daar hou ik nogal van. Een prachtavond.’

 

Tim Fransen

Hij viel eerder al in de prijzen; bij het Amsterdams Kleinkunst Festival (2007) en het Amsterdams Studenten Cabaret (2010). In de tussentijd studeerde hij cum laude af als filosoof en psycholoog. Op zijn 23ste sloot hij zich aan bij de Comedytrain, het theatergezelschap dat het Amsterdamse café Toomler als thuishonk heeft, waar hij onder andere de aandacht trok met zijn conference over de JSF. “Gewoon een super tof vliegtuig.” Niet eens zo heel lang geleden besloot Fransen solo te gaan. Hij wilde een verhaal vertellen, geen los zand aan grappen. Die solo werd ‘Het failliet van de moderne tijd’.

Fransen komt het podium op met een lange stapel boeken tussen zijn kin en handen ingeklemd. Het mag duidelijk zijn: de avond gaat niet alleen over Tim Fransen. Nee, we gaan een ernstig filosofisch probleem oplossen, geformuleerd door de Franse filosoof Albert Camus: is het leven de moeite waard om geleefd te worden? Zo niet dan moeten we wellicht, meldt hij de koude zaal, na deze voorstelling maar besluiten gezamenlijk zelfmoord te plegen. Het ‘filosofisch cabaret’ van Fransen laat het publiek niet makkelijk wegkomen. Je krijgt college, maar ook ruim voldoende grappen. Hij verpakt zijn kennis in humor. Zo legt uit dat Nietzsche met de uitspraak ‘God is dood’ waarschuwde voor een spirituele leegte. “Een leegte die nu behoorlijk handig wordt uitgebuit door Roy Donders.” Hij zet ons als publiek bovendien als “snackbarhouders” neer en geeft zichzelf daarmee het recht om minutenlang de betekenis van ‘avant la lettre’ uit te leggen. Je krijgt Nietzsche, Camus, Rousseau en Chopin, maar ook reality-tv, bamischijven, Mel Gibson in Braveheart, ‘Hero’ van Mariah Carey en heel veel grappen over piemels. Zijn show zit vol met associaties, anekdotes en slimmigheden.

Een paar dagen later ontmoeten we elkaar om 12 uur ’s middags bij de winkel van het Stedelijk. Ik laat op mijn telefoon de prent van Friedrich Nietzsche gemaakt door de kunstenaar Jonathan Meese zien. Die enorme snor klopt wel, lacht Fransen, maar hij lijkt niet geïnteresseerd om uit te zoeken of het werk ook in het museum hangt. Eerst koffie dan maar. En, hij wil wat eten. Museum kan later nog, zegt hij.

Of hij nog vegetariër is, vraag ik als we in het museumrestaurant zitten. Ja, antwoord hij. En dan ineens fel: “Hoe weet je dat?”

Gelezen. Ik las ergens dat je vanaf je achttiende geen vlees meer eet.

“Je weet alles.”

Het is grappig dat je zo snauwt.

“Hahaha. Ik probeer het geheim te houden. Ik wil nu als dekmantel biefstuk bestellen, maar dan niet opeten.”

"Ik kreeg last van mijn ogen, ik kon niet meer lezen, tv-kijken, maar het was psychosomatisch"

Eet je wel vis?
“Nee, in principe niet.”

Waarom niet?

“Met een mossel of een oester heb ik niet zoveel moeite. Ik denk niet dat die een erg ontwikkeld zenuwstelsel hebben. Maar nog los van de overbevissing, we weten zeker dat vissen pijn kunnen lijden. Als ze in de netten uit het water getild worden duwen ze elkaar door de zwaartekracht letterlijk dood. Dat vind ik wel zielig… Ik heb ook een filosofisch argument.”

Wat dan?
Nu pas lijkt hij voor het eerst echt op zijn gemak. “Peter Singer, een filosoof, zegt:  we zoeken naar een argument dat de mens onderscheidt van dieren zodat wij gerechtigd zijn om dieren te laten lijden. Om ze dingen aan te doen die we bij mensen niet zouden toestaan. Vaak wordt dan op intelligentie gewezen, maar er is geen criterium dat de mens van dieren onderscheidt zonder dat we ook zwaar geestelijk gehandicapte mensen buitensluiten van onze morele consideratie. Het enige criterium is volgens Singer: kan een wezen lijden of niet. Zodra een wezen dat kan, hebben we een moreel probleem.” Even is hij stil. “Met biologisch vlees, waarbij het leed zoveel mogelijk is geminimaliseerd, heb ik niet zoveel moeite.”

Had je deze argumenten al op je achttiende?

“Nee, al was ik wel heel erg met het milieu bezig. Ik maakte me daar serieus zorgen over, maar pas later las ik over dierenleed. Dat boek van Jonathan Safran Foer vond ik heel goed. Op een gegeven moment kom je erachter dat er veel goede redenen zijn om geen of weinig vlees te eten. Dat gezegd hebbende, heb ik wel zin in patat.”

Tim Fransen groeide met zijn drie jaar oudere zus op in rijtjeshuis in Gein, Amsterdam-Zuidoost, al positioneert hij zichzelf liever in de Bijlmer, als jongen van de straat. Zijn vader is gepensioneerd muziekleraar van een middelbare school in Almere, zijn moeder werkt aan de pabo. Hij is protestants opgevoed – “niet streng hoor” – maar op een gegeven moment vond hij het geloof niet meer geloofwaardig. Op zijn 23ste gaat hij het huis uit en nu woont Fransen op een zolderkamer die zo klein is dat hij vanuit bed piano kan spelen.

In zijn voorstelling vertelt Fransen over de reizen die hij heeft gemaakt. Hij bezocht plekken die voor Nietzsche (1844 – 1900) van belang waren. De filosoof reisde de filosoof achterna. Fransen wandelde rond het Zwitserse Silvaplanameer waar Nietzsche zijn grote inzicht kreeg, hij ging naar de stad waar de 19de eeuwse filosoof gek werd, Turijn, en hij bezocht zijn graf in het Duitse Röcken, het gehucht waar Nietzsche ook geboren is. En dat alles vanwege een uitspraak van de Duitse filosoof, namelijk: de filosofie van een filosoof is eigenlijk zijn autobiografie. Oftewel, iemands gedachtengoed, iemands levenswerk wordt bepaald door wat diegene heeft meegemaakt.

Tim Fransen

Maar als dat waar is, leren we de cabaretier dan kennen door zijn voorstelling? Geldt voor Tim Fransen: wat je maakt, is wie je bent? Ik leg hem die vraag voor en hij nuanceert meteen. Het idee van die reizen komt van René Gude, de vorig jaar overleden filosoof en Denker des Vaderlands. Hij onmoette Gude een jaar voor hij stierf, in Toomler, tijdens een avond stand-up filosofie.

“Ik vroeg hem of we een keer konden afspreken en hij zei: natúúrlijk gaan we afspreken. Het was meteen intensief, elke week kwam ik langs op zijn boot. Gude heeft iets heel warms en het klikte gelijk op persoonlijk en filosofisch niveau. We spraken over liefde en vriendschap. Over alles. Over mijn voorstelling. Het is fijn dat je door de filosofie dezelfde taal kan spreken. René zag het denk ik een beetje zoals ik: een filosoof kan een hulpmiddel zijn om een deel van de werkelijkheid te verhelderen, een andere filosoof een ander deel.”

“Gude leerde me dat de context van de persoon en de tijd waarin hij leefde erg relevant is. In elk geval als je ervan uitgaat dat er niet één alomvattende waarheid is, anders moet de filosofie de persoon en tijd overstijgen. Maar goed, ik had altijd enorme sympathie voor bepaalde filosofen. Vaak filosofen die er lichamelijk tamelijk slecht aan toe waren.” Hij lacht.

Waarom?

“Nietzsche had allerlei ziektes. Slechte ogen. Migraine-aanvallen. De liefde wilde ook maar niet lukken. Hij was verliefd op een vrouw maar die wilde hem niet. Maar nog voordat ik dat van hem wist was ik geraakt door zijn taal. Zo lyrisch. Hij heeft bijvoorbeeld een prachtige passage geschreven over wat inspiratie voor hem betekent, dat is gewoon poëzie. Zijn teksten stralen levenslust uit. Dat is denk ik waar het Nietzsche om ging: hoe blijf je geïnspireerd om te leven. Dat was zijn gevecht.”

Is het bij jou een gevecht? Spreekt zijn filosofie je daarom aan?

Hij denkt even na. Het eten wordt geserveerd. “Mijn gevecht is niet dat van Nietzsche, dat ik zoveel lichamelijke mankementen heb. Maar geïnspireerd zijn om te leven, dat is wel een… ik weet niet eens of je het een emotie kan noemen… een geestestoestand die ik het hoogst van alles acht. Het is een soort gretigheid. Bewogen worden. Bewogen wíllen worden. En die inspiratie komt bij Nietzsche uit een gevoel dat je op jezelf teruggeworpen bent. Eenzaamheid. Bij Nietzsche is er geen alomvattend kader meer waar we ons aan vast kunnen houden. God is dood.”

Herken je die eenzaamheid van hem?

“Ja.”

Je hebt geen relatie…

“Ja. Ik heb wel heel lang een relatie gehad, van mijn achttiende tot mijn drieëntwintigste. Die vriendin heeft me op het pad van de literatuur gebracht. Ze gaf me een boek van Kafka en Arnon Grunberg.”

“Maar over die eenzaamheid. In tegenstelling tot Nietzsche denk ik dat zoiets als betekenis of waarde alleen mogelijk is in een cultureel kader dat de vorm heeft van een dialoog. Oftewel: betekenis is alleen mogelijk tussen mensen. Als je in je eentje opgesloten zit, blijft er uiteindelijk niet zoveel over. Een filosoof heeft het bijvoorbeeld over een man die een manier zoekt om met aspergeplanten te praten. Zelf heeft die man het idee dat hij goed bezig is, maar wij denken toch: die man is gek, hij maakt geen onderdeel meer uit van de wereld. Maar je zou kunnen zeggen: in Nietzscheaanse zin is die man goed bezig.”

Hij gaat de dialoog aan.

“Ja, maar het is totaal betekenisloos.”

In welke zin herkende je die eenzaamheid van Nietzsche dan?

“Ik had het op een andere manier. Zoals ik al zei, was ik vanaf mijn achttiende erg met het milieu bezig. Ik maakte me ook zorgen over de samenleving. Daarvoor leefde ik in een bubbel van lol, computerspelletjes en een beetje sporten. Ik ging met vrienden op vakantie naar Chersonissos. Drinken en zuipen, al waren we niet zo succesvol bij de vrouwen. Haha.”

Vanwaar de kentering?

“De wereld viel voor me open toen ik ging studeren. En ik had er ook echt last van hoor. Er is een periode geweest dat ik somber was. Ik kreeg toen ook last van mijn ogen, ik kon niet meer lezen, tv-kijken, maar het was psychosomatisch. Ach, je weet het nooit precies, maar toen die zorgen verdwenen, waren de klachten weg.”

"Ik was ernstig teleurgesteld in de mens: als we zien dat dit gebeurt met de aarde, waarom doen we daar dan niets aan? Ik heb heel lang het idee van de mens gehad van Plato. Dat als je weet wat het goede is, dat je het dan ook automatisch nastreeft"

Tim Fransen

Wat was er aan de hand?

“Gewoon stress. En boosheid. Ik was ernstig teleurgesteld in de mens: als we zien dat dit gebeurt met de aarde, waarom doen we daar dan niets aan? Ik heb heel lang het idee van de mens gehad van Plato. Dat als je weet wat het goede is, dat je het dan ook automatisch nastreeft. Dus wijsheid en het goede doen, lopen samen op. Ik snapte niet waarom de mens niet automatisch het goede deed.”

Hoe uitte die frustratie zich?

“Ik was erg oordelend naar anderen. Ik had er bijvoorbeeld al moeite mee als iemand vlees at. Dan zei ik er niets over maar ik had al wel mijn oordeel over die persoon als geheel klaar. Daardoor kwam ik op een afstand van iedereen te staan. Ik voelde me vervreemd van de wereld. Iets dat trouwens veel filosofen hebben. Ze kunnen vaak niet helemaal mee met wat normaal van mensen verwacht wordt, waardoor ze vaak ook wel weer een interessante of heldere blik hebben over wat er gebeurt. Als je er middenin zit is dat moeilijker.”

Een filosoof is een buitenstaander.

“Voor de meesten geldt dat wel, ja.

Wilde je wel een buitenstaander zijn?
“Nou, ik was me er niet zo bewust van. Ik had meer het gevoel dat ik teruggeworpen was op mezelf. Ik was daardoor niet per se ongelukkig hoor. Ik heb tijdens mijn studie ook extatische momenten van geluk en inspiratie gehad. Elke dag in de bieb zitten. Lezen, schrijven. Lekker in mijn eigen denkwereld.”

“Ik heb gestudeerd uit pure intellectuele interesse. De wil om de wereld te begrijpen en dat voelde ik wel echt als een noodzaak. Als ik de wereld zou kunnen begrijpen dan kan ik ’m ook een beetje controleren dacht ik toen nog. Ik weet nu dat dat niet zo is. Ik begrijp de wereld een beetje, maar ik heb er geen macht over.”

Op je achttiende stond je ook voor het eerst in Toomler. Je studeerde filosofie en psychologie, dacht dat het nooit meer goed zou komen met de wereld, waarom wilde je dan het podium op?

“Toomler stond er voor mijn gevoel los van. Het leek me gewoon leuk. Ik zag het op tv. In die tijd deed ik veel aan vechtsport: karate, taekwondo, jiujitsu. Ik probeerde op de middelbare school altijd het grappigste jongetje van de klas te zijn en een meisje zei eens tegen me: vanavond is ‘Freefight’ van Najib Amhali op tv. Ik had nog nooit van Najib Amhali gehoord, maar ik dat freefight trok me wel en toen heb ik gekeken. Ik wist niet wat ik zag. Dat dat bestond! Ik ben helemaal niet met cabaret opgegroeid. Ik keek weleens de eindejaarsconference maar dat was het. Ik wist niet dat het ook een beroep was na 31 december.”

Dat is nog geen reden om zelf het podium op te willen…

“Ik heb daar nooit echt een bevredigend antwoord op gevonden. Het zit niet per se in mijn natuur om dat soort aandacht op te eisen. Dus ook nu ligt de schaamte altijd nog op de loer. Als ik een optreden doe en het gaat goed, maar er zijn drie dingetjes niet helemaal goed gegaan dan is dat wat me bijblijft. Ik had nadat ik het Leids Cabaret Festival won ook een ontevreden gevoel, ik kon het niet vieren.”

“Misschien wil ik vooral het podium op omdat ik ideeën heb en daar dan iets mee wil. Als eerst iets alleen in mijn eigen hoofd zat en als ik daarna een lach krijg wanneer ik het op het podium vertel, dat is geweldig. De lach is directe feedback. De lach is het teken dat je bent begrepen.”

Je maakt contact…

“Precies. Die lach is het contact.”

Dan ben je weer terug bij jouw idee dat betekenis alleen mogelijk is tussen mensen in de vorm van een dialoog.

“Ja, in zekere zin is cabaret ook een dialoog. Op een avond dat het goed gaat moet je echt luisteren naar de reactie van het publiek. Want als je te snel doorgaat en je zit nog in de lach dan loopt je dialoog stroef. En als je te lang wacht loopt het ook niet goed. Dus je moet het blijven aanvoelen.”

"Het podiumpersonage moet in stand worden gehouden. Dat is belangrijk voor de theaterervaring. Je moet kunnen geloven in degene die op het podium staat"

Heb je een boodschap? Wil je het publiek overtuigen?

“Ik heb in het begin een tijd gedacht dat het podium de plek was om de wereld te veranderen. Misschien bijna als een soort messias. Maar het lukte me gewoon niet. Ik maakte triviale grapjes. De wereld van de filosofie of mijn maatschappelijke zorgen kon ik helemaal niet combineren met wat ik op het podium deed. Ik had daar het artistieke vermogen nog niet voor.”

En nu?

“En nu ik mijn vorm meer gevonden heb, maak ik me niet druk meer over wat het effect van mijn optreden is op het publiek. Het is frustrerend om mijn geluk of voldoening daardoor te laten bepalen. Je weet niet waar mensen mee naar huis lopen als ze de zaal uit gaan. En dan nog vind ik het als theatervorm wel het meest interessant als er de suggestie wordt gewekt dat er iets op het spel staat.”

Geen escapisme in alleen maar flauwe grappen.

“Er zijn dingen die er toe doen. Ik ben niet zo’n aanhanger van het verschil hoge en lage kunst, maar ik denk wel dat er een verschil is tussen kunst waarbij mensen de realiteit even willen vergeten en kunst waarbij ze juist worden geconfronteerd met wat de realiteit is – iets wat we in het dagelijks leven nog wel eens willen vergeten. Ennuh, los van wat beter is, vind ik de laatste vorm gewoon de meest interessante.”

Je voorstelling is een zoektocht naar de zin van het leven. In die zin zegt de voorstelling iets over je persoonlijke worsteling.

“Ik ben nog steeds op zoek naar het goede. En ook al weet ik niet wat ik teweeg breng bij het publiek, ik zoek toch. De voorstelling is een overvloeisel van die zoektocht, gegoten in een artistieke vorm.”

En die vorm is een college.

“De eerste helft heeft wel een vorm van een college: waar staan we filosofisch gezien? De tweede helft is voor mij meer een persoonlijke zoektocht.”

De collegevorm schept ook afstand, want het gaat niet om jou.

“Ja, dat is bewust. Ik word een beetje moe van jonge schrijvers en cabaretiers die enkel egodocumenten maken. Een voorstelling is voor hen een uitgebreide manier om te zeggen: dit is wie ik ben. Ik denk dat er in de maatschappij een expliciete dialoog aan de gang moet blijven over wat goed is, ook al is het een dialoog waar nooit een definitief antwoord op komt. Ik heb het idee dat deze vorm van kunst weer in opkomst is, maar het is lang verontachtzaamd. Daarom is het moeilijk geweest voor de kunst om een antwoord te geven op de bezuinigingen. Er kwam geen helder antwoord op de vraag waarom kunst nodig is.”

Wat zou jou antwoord dan zijn?

“Dat we een dialoog nodig hebben over het goede. En: hoe verhouden we ons tot elkaar.”

Dit is je eerste avondvullende voorstelling en je pakt gelijk een heel groot thema aan.

“Groter kan bijna niet.”

Wat ga je hierna doen?

“Mijn volgende voorstelling gaat – meer expliciet dan deze voorstelling – over onvolmaaktheid van de mens. De these is: we worden meer bepaald door ons onvermogen dan door ons vermogen. We leggen altijd de nadruk op wat we wel kunnen, maar wie we zijn en wat we doen is meer afhankelijk van wat we niet kunnen dan van wat we wel kunnen. We worden gevormd door ons gebrek. In mijn ogen is de mens uiteindelijk de kluns die wil verhullen dat-ie een kluns is. Misschien is het te pretentieus. Maar ja, ik zit nu te denken aan de pretentieuze titel: ‘Het kromme hout der mensheid’. Naar een citaat van Immanuel Kant. Die zei: uit het kromme hout der mensheid is nog nooit iets rechts gemaakt. Ik vind dat wel een mooie leidraad. Volgens mij moeten we erkennen dat niemand antwoorden heeft. We dolen op aarde zonder te weten waarom. En juist dát is het lotgenootschap tussen mensen.”

Noem je je nieuwe voorstelling weer ‘filosofisch cabaret?’

“Ik denk het niet. Ik heb die term toen bewust gekozen omdat ik me ook een beetje wilde indekken. Het is me heel vaak gevraagd: je wordt een belofte genoemd, voel je niet een enorme druk? Maar dat is niet zo. Ik voel alleen de druk dat ik echt wilde maken wat ik wilde maken. Ik was niet bezig om aan verwachtingen te voldoen want ik had niemand iets beloofd. De term ‘filosofisch cabaret’ was een prettige afkadering.”

We bestellen muntthee en besluiten het museum niet meer in te gaan. Ik vraag hem of hij überhaupt iets heeft met de kunst die hier hangt. Helemaal niet, zegt hij. “Ik snap het vaak ook niet.” Terwijl Nietzsche zo’n mooie uitspraak over kunst heeft. Die kent Fransen niet. “Wir haben die Kunst, damit wir nicht an der Wahrheit zu Grunde gehn.

Fransen: “Hij bedoelde vast vooral de muziek. Hij was amateurcomponist. Nietzsche wilde vaak indruk maken op Cosima, de vrouw van Wagner. Dan kwam Nietzsche bij hen thuis spelen en was zij helemaal niet onder de indruk. Wagner is ook wel eens de kamer uitgelopen omdat hij het niet trok. Terwijl Nietzsche zelf veel inspiratie uit zijn muziek haalde. Hij zei: je kunt mijn filosofische werken niet begrijpen zonder mijn muziek te luisteren.” Fransen lacht hard.

Je wordt wel vergeleken met Theo Maassen, maar ik vind je een ander type. Hoe kijk jij daarnaar?

“Er zit wel overlap in hoe we naar de wereld kijken. Theo is ook maatschappelijk bewogen en we vinden dezelfde onderwerpen interessant: religie, sociale rechtvaardigheid, milieu, hoe mensen zich tot elkaar verhouden… Vaak staan we op een lijn daarover. Maar hij heeft een heel ander podiumpersonage. Hij is iemand die worstelt op het podium, twijfelt, van de ene naar de andere kant springt. Terwijl ik de stuntelige filosoof ben die het wel even komt uitleggen. Hij is stoerder dan ik.”

En in hoeverre ben je met je imago bezig?
Hij lacht en roert in zijn thee.

Je heb het over je podiumpersonage. Je zegt dat je uit de Bijlmer komt, terwijl je uit een redelijke buurt komt. Je lijkt erg bewust van hoe je jezelf profileert.

Hij lacht nog steeds. “Het hoort erbij als je dit vak serieus neemt. Je communiceert via je podiumpersonage.”

Dat kan toch ook gewoon dezelfde zijn als wie je bent?

“He?”

Je zou toch jezelf kunnen zijn op het podium?

“Ik denk dat er veel overlap zit tussen mijn podiumpersonage en ikzelf. Sommige kanten van Tim Fransen zijn gewoon heel saai en andere kanten zijn de moeite waard om uit te vergroten. Als ik wel eens een persoonlijke kant zag van een cabaretier die ik bewonderde, dan haalde dat voor mij toch iets van de magie weg. Het podiumpersonage moet in stand worden gehouden. Dat is belangrijk voor de theaterervaring. Je moet kunnen geloven in degene die op het podium staat.”

Ik dacht nog heel even, hij kan het ook allemaal verzonnen hebben: van de Bijlmer, van je cum laude afstuderen, van dat je geen vriendin hebt. Het zou een grap kunnen zijn.

“Ja, maar dan zou ik op een gegeven moment door de mand vallen. Dan ben ik niet lang houdbaar.”

Welke Tim heb ik nu dan gesproken? Het podiumpersonage of de echte?

“Van allebei een beetje.”