Foto's Lenny Oosterwijk
Arie de Bruijn

Arie de Bruijn

Zodra de stoffelijke resten van de slachtoffers van de MH17-ramp uit Oerkaine terugkwamen, trachtte het Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) van Arie de Bruijn die te identificeren. Hoe werden de 5.000 resten 296 namen? “We gaven nabestaanden het enige dat we ze nog konden bieden: hun geliefden.”

Arie de Bruijn

DONDERDAG 17 JULI 2014, ROND HALF ZES OP EEN WARME ZOMERAVOND. De werkdag van Arie de Bruijn in de Utrechtse Fort aan de Bilt zit erop en hij rijdt over de A28 naar zijn huis in Beilen, onder Assen. Op zijn autoradio, standaard afgestemd op Radio 1, hoort hij Radio Tour de France onderbroken worden voor een nieuwsbericht: een passagiersvliegtuig van Malaysia Airlines is in het oosten van de Oekraïne neergestort. Waarschijnlijk neergehaald door een van de strijdende partijen, wordt er meteen al gemeld. De Bruijn analyseert. Het toestel was rond het middaguur vanuit Schiphol naar Kuala Lumpur vertrokken. Amsterdam. Maleisië. Een geliefde vakantiebestemming. Het kan niet anders dan dat er Nederlandse slachtoffers zijn. De Bruijn belt met zijn collega’s van het Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) en ter hoogte van Staphorst wordt hem de omvang van de ramp duidelijk. Er zaten 298 mensen in de Boeing 777. Niemand overleefde. Later zal bekend worden dat er 193 Nederlanders om het leven zijn gekomen.

Even twijfelt Arie de Bruijn (62) of hij zal omdraaien om meteen door te rijden naar het verzamelpunt van het LTFO op Schiphol-Oost. In zijn kofferbak ligt tenslotte standaard een eerstehulpset. Voor het geval dat. Er zit een toilettas in, twee paar verschoningen, schoenen, zijn helm en wat medische spullen zoals een rietje met zuiveringsfilter. Zo kan hij het overal ter wereld een dag of vier, vijf uithouden. Toch besluit hij eerst nog dat half uurtje door te rijden naar huis om zijn koffers te pakken. Deze ramp kan nog wel eens veel tijd gaan vergen.

EEN SPELING VAN HET LOT

Arie de Bruijn was zestien jaar oud toen hij zijn eerste dode zag. Twee auto’s klapten op elkaar toen de een de ander geen voorrang gaf. In de zwaarst getroffen auto zat een echtpaar. De man was op slag dood. In een impuls gooide de jonge De Bruijn zijn fiets op de grond en liep erheen om te helpen, al mocht het niet baten: de vrouw overleed in de ambulance op weg naar het ziekenhuis. ‘Ik heb toen geleerd dat ik ertegen kon. Mijn eerste reactie was om ernaartoe te gaan. Ik wilde helpen.’ Nog voordat De Bruijn in 1973 naar de politieacademie zou gaan, was hij toeschouwer van nog eens drie dodelijke ongelukken. Een speling van het lot, vindt hij. ‘Een jongen stierf in mijn armen. Ik heb later met zijn ouders gesproken, het was heel dankbaar om dat te kunnen doen.’

Na de politieacademie vervulde Arie de Bruijn verschillende functies binnen de rijkspolitie, regiopolitie en koninklijke marechaussee. Hij was jarenlang voorzitter van het landelijke overleg technische recherche – wat later forensisch onderzoek zou worden genoemd. In 1999 werd hij lid van het Rampen Identificatieteam (RIT) en een half jaar later stond hij in Enschede, bij de vuurwerkramp (23 doden). De rampen volgden elkaar op. Na wat kleinere klussen (zo was hij in Peru voor de berging van twee Nederlanders) vloog De Bruijn in 2004, na de tsunami, naar Thailand. Daar zag hij ‘misschien wel drieduizend lichamen’, zoals hij de doden consequent noemt. Achthonderd identificeerde hij er en droeg hij, samen met collega’s, over aan de nabestaanden. In 2010 leidde hij het onderzoek naar de Nederlandse slachtoffers van het vliegtuigongeluk in Tripoli, waar 61 Nederlandse doden vielen.

WE KUNNEN DIT

En dan is daar de MH17-ramp. Arie de Bruijn is inmiddels operationeel hoofd van de LTFO en daarmee hoofdverantwoordelijke voor de identificatie van de Nederlandse slachtoffers.

Na tot diep in de nacht op de vaste LTFO-verzamellocatie in het bureau van de luchtvaartpolitie op Schiphol-Oost te hebben gewerkt, een paar honderd meter verwijderd van het Steigenberger hotel waar diezelfde avond de nabestaanden zijn opgevangen, begint Arie de Bruijn met zijn team van een man of vijftien de volgende ochtend om zeven uur op het hoofdkantoor in Driebergen. Er worden verschillende scenario’s doorgelopen en een actieplan gemaakt. Er zijn familierechercheurs nodig. Dat zijn de mensen die contact houden met de nabestaanden en informatie verzamelen – denk aan DNA, speeksel van bloedverwanten, vingerafdrukken, gebitsstatus, maar ook ‘zacht’ bewijs als tatoeages, littekens, kunstheupen en sieraden. Een ante mortum-team, zoals de familierechercheurs ook wel worden genoemd, wordt opgezet.

En dan de identificatie.

Een Engelse collega is al naar Kiev vertrokken voor de onderhandelingen over de afwikkeling van de ramp, Nederland stuurt De Bruijns collega, politiechef Gert Wibbelink. De Bruijn heeft dan al een duidelijk idee hoe het onderzoek het beste gedaan kan worden. Waren Nederlandse rechercheurs bij de vliegtuigramp in Tripoli naar Libië afgereisd om aldaar de Nederlandse lichamen te identificeren, De Bruijn haalt het liefst alle MH17-slachtoffers naar Nederland. Oost-Oekraïne is oorlogsgebied, wat veilig werken onmogelijk maakt. Bovendien is er weinig vertrouwen in een goede samenwerking met de lokale partijen. ‘We hebben alle kennis in huis, we kunnen dit,’ schrijft De Bruijn op een nacht in een brief aan Frans Timmermans.

De (toenmalig) minister van Buitenlandse Zaken is ondertussen in Kiev, waar hij onderhandelt met diplomaten van andere getroffen landen en de Oekraïense overheid. Na enkele dagen – als de onzekerheid over de mogelijkheden voor identificatie in de Oekraïne aanblijft, net als de Nederlandse overtuiging het wél te kunnen – krijgt Timmermans de toezegging dat het in Nederland mag plaatsvinden. Alle stoffelijke resten zullen naar Nederland worden gevlogen en in de Korporaal Van Oudheusdenkazerne in Hilversum worden onderzocht, al wordt het geen Nederlandse aangelegenheid – en dat wil De Bruijn ook helemaal niet. Het is een combined command: een internationaal DVIteam (Disaster Victims Identification) waarbij Nederland, Duitsland en Engeland gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen. In overleg besluit De Bruijn dan eveneens dat hij zich niet zal bemoeien met de Oekraïense kant van het verhaal: hij blijft weg van de diplomatieke kwesties en de politieke spanningen en richt zich puur op de identificatie. ‘Alles binnen het hek van Hilversum, dat is van mij.’

De eerste vier weken zijn het drukst. Er werken dagelijks driehonderd mensen, zeven dagen per week.

Wat er precies gebeurde in de Hilversumse kazerne in de achttien maanden die liggen tussen de ramp en nu is voor het grote publiek vrijwel onbekend. Aan de Oekraïense kant zijn er nog steeds vragen over wat er precies is gebeurd, maar ook Hilversum is in zekere zin een black box. Zo’n vijfduizend stoffelijke resten – ze werden netjes genummerd – gingen de kazerne binnen, uiteindelijk kwamen er 296 geïdentificeerde lichamen uit. Van twee slachtoffers zijn (nog) geen stoffelijke resten gevonden.

ZIJN LAATSTE GROTE RAMP

Nu het identificatieproces zo goed als ten einde loopt, praat LTFO-leider Arie de Bruijn er voor het eerst uitgebreid over. Dit jaar gaat hij met pensioen, de MH17 was – ‘waarschijnlijk’ voegt hij toe – zijn laatste grote ramp. Ik spreek De Bruijn een paar keer, waarvan twee keer uitgebreid. De wallen onder zijn ogen die hij had tijdens de persconferenties zijn verdwenen, het korte gemillimeterde haar en de dito baard zijn er nog steeds. Rustig en weloverdacht spreekt hij over het project, technische termen vermijdt hij zoveel mogelijk. Hij benadrukt hoe dankbaar het werk is, dat dat de reden is waarom hij en zijn team het volhouden. Tegelijkertijd noemt hij het werk ‘leuk’ en zit hij vol verhalen over ‘zijn rampen’. De Bruijn beheerst de kunst om zijn emoties op tijd op afstand te zetten.

De eerste keer eten we gebakken kalfslever in restaurant Goesting in Utrecht, de tweede keer spreken we elkaar vijf kilometer verderop in een kale vergaderzaal in de Kromhoutkazerne. Daar laat hij mij op zijn laptop foto’s zien met het werk van de forensisch onderzoekers in Hilversum. Lange tafels met daarop de lichamen, mannen in witte pakken en gekleurde formulieren. Ik zie dingen waar ik nog wel eens van gruwel als ik eraan terugdenk.

DERTIG WITTE KOELCONTAINERS

Wat gebeurde er in Hilversum? Hoe werden de vijfduizend nummers 296 namen?

De Korporaal Van Oudheusdenkazerne werd in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers gebouwd. Fliegerhorst Hilversum heette het oorspronkelijk en het was zo ontworpen dat het vanuit de lucht een dorp in een bosrijke omgeving leek, met smalle wegen en gebouwen die voor boerderijen konden worden aangezien. Het grootste gebouw had vanuit de hoogte veel weg van een kerk, in werkelijkheid was het een hangar voor het naastgelegen vliegveld. In die ‘kerk’ zijn de MH17-slachtoffers onderzocht, al haast De Bruijn zich meer dan eens te verbeteren en het neutralere ‘gebouw 53’ te gebruiken. Een grote kale ruimte waar je zo zes volleybalvelden in kwijt kunt, weet de oud-volleyballer.

Vanaf het begin is het duidelijk dat de MH17- slachtoffers daarnaartoe worden gebracht. Deze plek, waar normaal het opleidingscentrum van de Militair Geneeskundige Diensten huist, had tijdens de Nuclear Security Summit (NSS) in maart 2014 dienst gedaan als uitvalsbasis, mocht er zich een ramp voordoen tijdens die topconferentie. De contacten waren goed, de faciliteiten aanwezig. Als er ooit iets gebeurt dan doen we het daar, was de gedachte. Met de MH17 kwam de aanleiding. Om gebouw 53 worden geblindeerde hekken gezet, dertig witte koelcontainers worden het terrein op gereden, er is medische apparatuur aanwezig, er is een eetzaal en andere noodzakelijkheden en dan nog is er op de kazerne ruimte over waar de forensisch experts kunnen overnachten.

De eerste vier weken zijn het drukst. Er werken in die maand dagelijks zo’n driehonderd mensen, zeven dagen in de week. Tweehonderd van hen – zo’n 120 Nederlanders en 80 buitenlanders – zijn direct betrokken bij het identificatieproces, de overige honderd zorgen voor ‘de dingen eromheen’, het eten, de logistiek en dergelijke. De Bruijn schat dat tijdens het totale proces zo’n duizend verschillende mensen in Hilversum hebben gewerkt. Woensdag 23 juli 2014 is de dag van nationale rouw. ’s Middags rond 16.00 uur komen met militaire ceremonie de eerste twee vliegtuigen met veertig lijkkisten aan op vliegveld Eindhoven. Er zijn zo’n duizend nabestaanden aanwezig, evenals koning Willem-Alexander, koningin Máxima, premier Rutte en andere bewindslieden. De dagen erop zullen nog meer vliegtuigen met slachtoffers landen op Eindhoven, telkens omringd met vergelijkbare ceremonie. En telkens ook rijdt de colonne rouwauto’s vanuit Eindhoven direct door naar Hilversum.

Arie de Bruijn

In Hilversum hangen inmiddels de vlaggen van de tien landen waar de slachtoffers vandaan komen: Nederland, Engeland, Maleisië, Australië, Indonesië, België, Duitsland, Filipijnen, Canada en Nieuw-Zeeland.

DE CEREMONIE NAGEBOOTST

De Bruijn: ‘We hebben op de kazerne de ceremonie in Eindhoven als het ware nagebootst. Dat was niet gepland, het was een idee van de jongens van de postmortale zorg, de begrafenisondernemers zeg maar. Zij zeiden: straks komen de wagens en gaan de hekken dicht. Er is geen volk, geen pers, alleen onze eigen mensen, maar laten we telkens met zes mensen een kist uit de auto halen en naar de koelcontainers brengen. Iedereen deed mee, zelfs de buitenlandse onderzoekers die er toen al waren, Maleisiërs, Duitsers, Engelsen. Iedereen formeerde spontaan draagploegen. Dat was een mooi en bijzonder moment, maar daarna was het ook wel weer voorbij. Als de kisten later uit de koeling moesten worden gehaald, dan deden we dat gewoon met een heftruckje. Alhoewel we nog wel een begrafeniswagen hebben gekocht bij de dienst Domeinen (van het ministerie van Financiën dat in beslag genomen spullen beheert, red.) om de stoffelijke resten op het terrein te vervoeren. Die auto mocht de openbare weg niet meer op, maar wij konden hem nog mooi gebruiken.’

Ook nadat het eerste slachtoffer is geïdentificeerd op zaterdag 26 juli – een Nederlander – wordt er een kleine ceremonie gehouden. ‘Telkens als een lichaam geïdentificeerd was en gereleaset werd, oftewel werd overgedragen aan de nabestaanden, werd dat met dezelfde ceremonie gedaan: met zes dragers die de kist in de auto zetten.’ In Hilversum wordt na vier weken, als de grote druk eraf is en het ‘meer normale productiewerk’ begint, ook nog een kleine vlaggenceremonie gehouden. Het tekent, aldus De Bruijn, ‘de respectvolle manier waarop we met de lichamen zijn omgegaan en het onderstreepte telkens opnieuw waarom we dit werk doen: om de nabestaanden het enige te geven wat we ze nog konden bieden: hun geliefden.’

PRODUCTIELIJN

In gebouw 53 gaat het post mortem-team aan de slag. Dat zijn de technisch rechercheurs, de forensisch antropologen, pathologen en tandartsen. In de dagen net na de ramp bieden veel landen aan om mee te helpen, maar De Bruijn spreekt met zijn Engelse en Duitse collega af dat alleen specialisten uit de getroffen landen mogen meewerken. ‘Ik heb wel eens gezegd: qua capaciteit had ik wel vier rampen aangekund.’

De lichamen waren in de Oekraïne ruim behandeld met formaline, een conserveringsmiddel met giftige walmen waardoor de onderzoekers genoodzaakt zijn in witte pakken en maskers met filterbussen te werken. Dat maakt het proces, en dan vooral de onderlinge communicatie, een stuk lastiger. Maar ze beginnen. De dag nadat de eerste lichamen zijn aangekomen, om precies te zijn. De Bruijn vertelt tijdens de dagelijkse briefing in de ochtend dat ze met één ‘straat’ beginnen: een straat is een stuk of vijf tafels achter elkaar waarbij de menselijke resten op zo’n tafel telkens een stukje naar voren wordt verplaatst. Op de eerste tafel worden vingerafdrukken genomen, aan de tweede tafel wordt het lichaam beschreven, vervolgens neemt de patholoog anatoom DNA af, aan de vierde tafel bestudeert de tandarts – achter loodflappen – het gebit of de gebitsresten met een röntgenapparaat en aan de laatste tafel vindt een quality check plaats. ‘Om het oneerbiedig te zeggen: het is een productielijn. Het schuift constant door.’

Als gastland mochten de Nederlandse onderzoekers de eerste straat in productie nemen. Toen die goed liep – en dat was vrijwel meteen – hebben we nog drie straten geopend. Aan de rand hadden we nog wat losse tafels voor de kleinere stoffelijke resten. Van een been hoef je geen tandstatus af te nemen.’

Op mijn vraag waarom vingerafdrukken het eerst worden afgenomen, zoekt De Bruijn een video op die is opgenomen in Thailand en laat me er een fragment van zien. Ik zie zo’n tafel met een opgezwollen lichaam erop. Als er wordt ingezoomd op de vingers zie ik dat het vel er nog op zit, zij het ingedeukt. Een technisch rechercheur spuit een vloeistof onder de huid zodat de vingertop weer bolling krijgt en een afdruk kan worden genomen. ‘Een vingerafdruk is kwetsbaar. Hoe verder in het proces, hoe groter de kans dat de vingerafdrukken kapot gaan, daarom doen we dat als eerste. Eerst krijg je oude-oma-handen en daarna valt de huid in. Door vocht in te brengen kan er met een mobiel apparaatje worden gescand. Als dat niet lukt, verwijderen wij de opperhuid en maken we zo een afdruk.’

Waren de lichamen van de MH17 zwaar gehavend?

‘Nee hoor, er zaten heel mooie stoffelijke overschotten bij. In mijn beleving zaten er ook lichamen bij die, ondanks de verwondingen, toonbaar waren aan de familie. Aan de andere kant: een lichaam gaat snel achteruit. Net als in Thailand; als je ernaar kijkt, zie je ze al decomposteren.’

Maar in Thailand waren het toch voornamelijk waterlijken?

‘Ja, helemaal opgeblazen. Dat had je hier ook wel, zij het minder. Maar toch, het was al anderhalve week na het ongeluk dat wij de lichamen binnen kregen. Een lichaam ontbindt altijd, ook onder Nederlandse temperaturen. En in de Oekraïne was het veel warmer. Daarna zijn ze in de koeling geplaatst en er weer uitgehaald. Invriezen en ontdooien, in het huishouden gaat dit al niet goed. Bij menselijke resten is dat niet anders.’

De Bruijn klapt het mapje met de foto’s uit Thailand dicht. ‘De rest bespaar ik je,’ zegt hij. Hij laat me foto’s zien van het Hilversumse werkproces, met meer technische uitleg en minder gedetailleerde beelden.

Na de vingerafdrukken, als dat dan mogelijk is, wordt het lichaam beschreven. Wat houdt dat in?

‘De specialisten beschrijven tot op detailniveau wat ze zien. Welk lichaamsdeel is dit? Zijn er littekens? Tatoeages? Hoe ziet de kleding eruit? Alles wordt beschreven en van een uniek nummer voorzien, zodat het bij elkaar blijft. De kleren worden gewassen en gedroogd, want alles is vies en bruin. Daarna zie je toch dingen die je eerder niet zou hebben gezien.’

Zijn dat zaken die hard bewijs opleveren?

‘Soms kan het zeker helpen. Ik weet nog dat er op een gegeven moment een gezin met twee kinderen was overleden. De oma wist te vertellen dat de moeder altijd bij kleding van het ene kind een x in de kraag naaide en bij de ander een y. Het is hartstikke mooi als je dat vindt, want het geeft een goed beeld.’

En als u in een broekzak een paspoort tegenkomt, bent u dan klaar?

‘Nee, want wij gaan er altijd van uit dat er zakkenrollers kunnen zijn. Vaak ook houdt pa de paspoorten van het hele gezin bij zich. We zoeken hard bewijs. Internationaal is het voldoende om óf juiste tandinformatie te hebben, DNA of vingerafdrukken, maar wij hebben gezegd dat we er telkens één andere indicatie bij willen hebben, bijvoorbeeld kleding. Of een vingerafdruk én DNA.’

"Iedereen formeerde spontaan draagploegen. Dat was een mooi en bijzonder moment."

Wat is de grootste aangever? DNA?

‘Een DNA-man zal zeggen dat DNA het belangrijkste is, maar vergeet niet dat de eerste tachtig of negentig lichamen op basis van vingerafdrukken en tandstatus zijn geïdentificeerd. Dat kon heel snel. Later konden die nog eens door DNA worden bevestigd. Ben je verder in het proces, dan wordt DNA doorslaggevend, zeker wanneer de stoffelijke resten kleiner worden en er geen vingerafdrukken of tanden gevonden worden.’

Hoe wordt DNA afgenomen? Speeksel?

‘Nee, de kans op contaminatie is veel te groot. Besmetting met ander DNA, bedoel ik. Soms hebben drie lichamen bij elkaar in een zak gezeten. Soms waren de lichamen door de impact van de ramp zo in elkaar geperst dat er meer dan één DNA-profiel werd gehaald uit wat wij dachten dat één lichaamsdeel was. Dat kan niet. Dan blijkt er bijvoorbeeld een hand in een arm van iemand anders te zitten. Het DNA nemen we het liefst van de bovenbeen af: daar is het vlees bij de meeste mensen het dikst en dus kans op besmetting het kleinst. Eerst halen we het vlees helemaal van het bot af en dan maken we met een zaag taartsgewijs drie kleine inkepingen in het bot zodat we twee stukjes krijgen. En dat gaat naar het NFI (Nederlands Forensisch Instituut, red.). We hebben in dit proces het bot ook wel helemaal doorgesneden en er dan met een wattenstaafje beenmerg uitgehaald, dat scheelde preparatiewerk voor het NFI en dan kregen we de uitslag sneller.’

Het NFI doet het DNA-onderzoek.

‘Ja, wij leveren de monsters en zij doen de rest.’

Ik begreep dat de capaciteit bij het NFI op een gegeven moment onder druk kwam te staan door het MH17-onderzoek.

‘We hebben in totaal zo’n achtduizend profielen gemaakt. Daar heeft het normale DNA-proces onder geleden, de inbraken enzovoort. Maar ja, het was zo geprioriteerd. Dat was de keus.’

Duurt DNA-onderzoek lang?

‘Als je een enkel geval hebt, dan zou je in acht uur een DNA-profiel moeten kunnen hebben. Dat is het dan het normale werk. Mensen denken dat je a met a vergelijkt, maar een DNAprofiel moet je zien als een lange code met allerlei variabelen. Je vergelijkt een lange reeks met andere lange reeksen. Bij CSI op televisie is het in vijftig minuten opgelost, maar zo werkt het niet in de echte wereld.’

OOK DE KONING MAG NIET BINNEN

De eerste drie weken na de MH17-ramp komt Arie de Bruijn niet thuis. Dagelijks loopt hij rond in de ‘kerk’ en regelt wat er geregeld moet worden zodat zijn technisch rechercheurs (post mortem) hun werk kunnen doen. ‘Ik zeg niet tegen een patholoog hóé hij moet snijden, maar ik zeg wel óf hij gaat snijden.’ Dagelijks overlegt hij met de leiders van het post mortem- en ante mortem-team (de familierechercheurs, ook wel: tactisch rechercheurs), net als met de logistieke chef. Met de leiders van het strafrechtelijk recherche-onderzoek (het onderzoek naar de oorzaak van de ramp) houdt hij nauw contact, maar van hen probeert De Bruijn zoveel mogelijk inhoudelijk afstand te houden. De LTFO-baas regelt dat er extra schermen komen zodat inkijk in gebouw 53 onmogelijk wordt. Hij zorgt voor metingen van het formaline-gehalte in de zaal. Hij wijst een Zwitserse collega af die met 120 man wil komen helpen. En hij weigert de Maleisische minister toegang tot de kazerne: ‘Niemand mocht binnen, ook de koning niet.’

De Bruijn slaapt die drie weken, net als de meeste specialisten, in de Korporaal Van Oudheusdenkazerne, waar het gezoem van de koelcontainers ’s nachts te horen is. ‘De meesten waren al gauw zo’n tien uur per dag aan het werk. Iedereen was gedreven, de ramp maakte iets bijzonders los, ook bij de mensen die ons ondersteunden. Zo hadden we eens een verstopping in een van de leidingen, de loodgieter heeft toen de hele nacht doorgewerkt om het op te lossen. En toen we begonnen, was het ramadan: het keukenpersoneel bedacht zelf om ’s nachts om vier uur eten klaar te maken voor de moslims. Daar had ik nooit bij stilgestaan.’

Arie de Bruijn

GEEN GEK LEVEN

Zijn vrouw is het gewend. Ze is ambulanceverpleegkundige en werkt ook op onregelmatige tijden. Toen ze elkaar net kenden (we praten dan over 1977) kwamen ze er een keer achter dat ze elkaar een hele week niet hadden gezien. Ze hadden enkel via briefjes op de koelkastdeur met elkaar gecommuniceerd. We moeten met dit leven leren omgaan, besloten ze toen. Ook hun twee dochters en hun zoon. De Bruijn herinnert zich nog een kerstdiner lang geleden, toen hun zoon – inmiddels in de dertig – pas een jaar of zes was. De opa’s en oma’s leefden nog en schoven aan voor de kalkoen. Toen het gebraden beest op tafel stond, ging de pieper van zijn vrouw. Een spoedgeval. Ze liep weg. Nou, dan moeten we even wachten, zei de moeder van De Bruijn. Waarop haar kleinzoon antwoordde: dat denk ik mooi niet, want dan is het eten koud. Een half uur later kwam De Bruijns vrouw thuis en aten ze verder, zonder dat ze haar naar haar werk vroegen. Later die avond, toen de kinderen op bed lagen, probeerden De Bruijn en zijn vrouw nog uit te leggen dat dit geen gek leven was, en dat het heus niet erg was als je niet alles van elkaars werk wist. Zo deden ze dat. En doen ze het nog steeds.

KIJKEN OF ER EEN MATCH IS

Nadat de familierechercheurs en de technisch rechercheurs alle informatie over de overledenen hebben verzameld – en vaak tientallen Interpolformulieren hebben ingevuld – worden die gegevens samen in een computersysteem ingevoerd en wordt er gekeken of er een match is. Komen de vingerafdrukken overeen? Het DNA-profiel? Kloppen de secundaire bewijzen als sieraden, protheses en tatoeages? Als dat zo is, wordt er een identificatievoorstel gemaakt dat aan een speciale board wordt voorgelegd. Als de vijf specialisten van de board – waartoe ook De Bruijn behoort – unaniem een positief oordeel geven, dan verklaart de officier van justitie het lichaam geïdentificeerd. De familierechercheurs kunnen vervolgens de dode aan de nabestaanden overdragen. Dat gebeurt elders, in het mortuarium in Hilversum of op Schiphol. ‘Je wilt de post mortem niet opzadelen met het verdriet van de nabestaanden en tegelijkertijd wil je niet dat ante mortem de lichamen zien.’

Doet het u nog iets, al die lichamen die u in Hilversum zag?

‘Nee. De emoties komen wel als ik nabestaanden spreek, maar niet bij de lichamen. Het is ook gewoon werk. Niet dat ik afgestompt of hard ben, maar ik voel wel afstand. Je zet een knop om. En als ik een moeilijke dag had, liep ik ’s avonds een rondje in het bos en was ik het kwijt.’

Hoe doet u dat?

‘Kijk, als ik morgen bij wijze van spreken in de surveillanceauto zit, kan ik de hoek om rijden en ineens voor de dood staan, terwijl wij ons goed kunnen prepareren. Wij wisten al vijf dagen dat de lichamen zouden komen. Ik heb eens meegewerkt aan een documentaire van NOVA toen ik in Thailand werkte en daar barstte ik in tranen uit omdat ik ineens met een nabestaande werd geconfronteerd: de crying commander noemen ze me sindsdien. Ik moest toen te veel schakelen waardoor ik me niet goed had kunnen prepareren. Ach, ik zie het als geuzennaam. Daarom legde ik in Hilversum altijd veel nadruk op de debriefing. Elke dag. Je móét praten. We hebben ook wat afgejankt, hoor. Niet om zielig te doen, maar gewoon, om de emotie kwijt te raken.’

U benadrukt dat u afstand heeft gehouden tot de politieke kwesties en het strafrechtelijk onderzoek naar de oorzaak van de ramp, maar uit het onderzoek van Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) van afgelopen oktober blijkt onder meer dat er resten van een bukraket in lichamen gevonden zijn. Dat komen uw medewerkers tegen.

‘Het strafrechtelijk onderzoek vond ook in Hilversum plaats. Voordat wij de lichamen kregen, werden ze door die opsporingsrechercheurs onderzocht. De opsporing kreeg prioriteit. Zij wilden antwoord op de vraag: hoe zijn de mensen aan hun einde gekomen? Eerst gingen de lichamen door een CT-scanner, daarna werden ze onderzocht – in een aparte ruimte naast die van ons. Soms deden we dingen dubbel, wat jammer was, maar dat kon niet anders.’

En als uw mannen dan nog een scherfrest tegenkwamen?

‘Dan werd dat geconstateerd en gingen we ermee naar opsporing. We gaven het aan hen en waren weg. We wisten dat we de twee trajecten gescheiden dienden te houden.’

En het mondkapje dat op een van de lichamen gevonden werd?

‘Dat hebben wij gezien, en gemeld aan opsporing. Tja… Het is er één geweest. Je kunt er duizenden theorieën over kwijt, maar we weten niet wat er is gebeurd.’

De nabestaanden kregen uiteindelijk de stoffelijke resten terug. Hoe belangrijk is dat voor het verwerkingsproces?

‘Heel belangrijk. Pas dan konden de meeste families het verdriet een beetje afsluiten. Maar lang niet iedereen wilde de lichamen zien, hoor. Dat hoeft ook niet, maar als ze wilden kijken, dan mocht dat. We konden het ook opbouwen, dan lieten we bijvoorbeeld eerst een schets zien. Een tekening van wat we hadden gevonden. We hebben ook wel eens alleen een pink getoond. In het Westen staan we ver van de dood af, maar ik heb wel gemerkt dat nabestaanden vaak iets willen zien, of iets aangeraakt willen hebben. We maken altijd overal foto’s van. Soms komen nabestaanden na dertig jaar nog bij ons terug om die te bekijken. Dat kan.’

Is er een kans dat de laatste twee lichamen nog gevonden worden?

‘Die kans is nihil. Wat nu nog binnenkomt aan menselijke resten is minimaal. Het zijn enkel nog zeer kleine stoffelijke resten – soms niet meer dan twee gram. Ik zeg wel eens: alles wat we nu nog binnen krijgen is zo gering dat het bij wijze van spreken weg is als het waait.’

Terugkijkend, bent u tevreden over het identificatieproces van de MH17-slachtoffers?

‘Ja, absoluut. Het is een mooi project geweest.’

Even is De Bruijn stil. ‘Ik kan daar nog wel van wakker liggen, dat ik bij iemand moet aanbellen om te zeggen dat we de verkeerde hebben teruggegeven. Daarmee zou het fundament van een goede identificatie onderuit worden gehaald, want als je één verkeerde hebt, hoeveel dan nog meer? En toch, het blijft mensenwerk. We hebben achtduizend DNA-profielen gemaakt en daar zitten misschien dertig handelingen voor. Dat betekent dus dat je bijna een kwart miljoen handelingen verricht. Stuk voor stuk handelingen waarbij fouten kunnen worden gemaakt. Of iemand zegt ineens: dat is niet het zakdoekje van mijn dochter. Of: die ring is niet van hem. Misschien heeft iemand dan die ring op Schiphol gekocht. En dan gaan we de juweliers daar langs. Op zoek. Zo ver gaat het. Alles moet kloppen en dubbelgecheckt worden.’

AFSLUITEN KAN GEEN KWAAD

Januari 2016. De Hilversumse kazerne is inmiddels weer in gebruik genomen als militair geneeskundig opleidingscentrum. De vlaggen zijn weggehaald, de begrafeniswagen is terug naar De Domeinen. De koelcontainers zijn schoongemaakt en terug bij de leverancier. De mensen die aan de identificatie hebben meegewerkt, hebben een herdenkingsmunt gekregen, en een bedankkaart met de LTFO-slogan: ‘Let the dead be dead, but give them a face for them not to be forgotten’. Officieel bestaat het team nog wel; eens in de zoveel tijd overlegt De Bruijn nog met een man of tien over de laatste dingen. En de zeer kleine stoffelijke resten die nu nog uit de Oekraïne worden opgestuurd? Die gaan het normale traject in.

Arie de Bruijn zou graag zien dat het identificatieproject officieel wordt afgesloten. ‘Maar de politiek zal deze beslissing niet nemen. Mensen zouden dat hardvochtig vinden. Toch denk ik dat het goed zou zijn. Er zijn nog achthonderd andere vermiste Nederlanders, denk ik dan. Bovendien, afsluiten zou ook voor de MH17-nabestaanden geen kwaad kunnen. In december hebben we de families een brief gestuurd met de vraag of ze op de hoogte willen blijven van de stoffelijke resten die we nu nog vinden en of ze die dan eventueel willen ontvangen. Moet je voorstellen: telkens als er een nieuw stukje lichaam wordt gevonden, moeten de families dat weer herbegraven, of op een andere manier een goeie plek geven. Telkens al die emoties. Inmiddels hebben al zo’n drieëntwintig families gezegd dat ze niets meer willen ontvangen. Ik begrijp dat wel. Het is tijd om af te sluiten.’

"Bij CSI op televisie is alles in 50 minuten opgelost, maar zo werkt het niet in de echte wereld."