“Ik heb het gevoel dat ik te licht word bevonden”

Ingmar Heytze

Foto Andreas Terlaak
Ingmar Heytze

Ingmar Heytze

Dichter Ingmar Heytze (45) is vader geworden en schreef er een dichtbundel over: De man die ophield te bestaan. “Ik denk al heel lang dat ik klaar ben met poëzie en dat poëzie wel klaar is met mij. Toch maak ik elke keer weer iets.”

 

Watje

“Er is te veel dons in de wereld van kinderen. Iedereen die een kind heeft weet dat het ploeteren is. Een prachtig ploeteren weliswaar, maar toch. Juist daar wilde ik over schrijven. Dus ik heb een gedicht gemaakt over hoe ik voor schut zit bij de vroedvrouw. Over hoe zwaar het zorgen is. Ik heb geschreven over hoe ik met een kater en blauwe schoenen aan in het kinderdagverblijf van mijn dochtertje Elin sta, en denk: ik wil overal zijn behalve hier, dit is niet rock-‘n’-roll. Ik kreeg soms geëmotioneerde reacties. Een kennis van me zei: weet je wel hoeveel mensen hun rechterarm zouden geven om überhaupt een kind te kunnen krijgen, en jij moppert? Hij vond dat ik geen respect had. Ik begrijp dat wel, maar het wonder wordt niet minder groot als je ziet dat het ook zo zijn nadelen heeft. Het wonder wordt er juist groter door. Ik begrijp nu waarom mensen achter een kinderwagen er soms zo moe bijlopen. Zo iemand heeft misschien net als wij de eerste tien maanden niet geslapen. Als ik vroeger zat te schrijven in het café en er krijste een kind dan dacht ik: flikker op met die koter. Nu denk ik: ah, wat een schatje, zou je honger hebben? Ik ben een watje geworden.”

 

Klaar

“Ik denk al heel lang dat ik klaar ben met poëzie en dat de poëzie wel klaar is met mij. Toch maak ik elke keer weer iets. Ik heb me nooit thuisgevoeld in het wereldje. Nee. Ik ben toch een redelijk softe dichter. Ik schrijf met een zeker entertainmentgehalte en de poëzie die in Nederland echt gewaardeerd wordt vind ik vaak heel vervelend. Ik heb voortdurend het gevoel dat ik te licht wordt bevonden. Zoals Cees Buddingh’ compleet kapot is geschreven door W.F. Hermans denk ik dat er ook eens een belangrijker schrijver mij met een enkel haatpamflet van de kaart veegt. Ik heb geloof ik nu elf, twaalf dichtbundels gepubliceerd. Er zijn generatiegenoten die allemaal zoveel beter zijn en allemaal zoveel belangrijker worden gevonden. Waarom zou ik er nog een maken?”

 

Asfaltfeeën

“Ik had graag een goeie muzikant willen zijn, maar ik ben een zeer matige. Ik ben wel een verwoed en enthousiast verzamelaar van instrumenten. Ik heb twee akkoestische gitaren, vier electrische en drie lapsteels – dat is een soort plankje met snaren. Dat is best veel voor iemand die het selectiejaar van het conservatorium niet eens zou halen. Ik bespeel ze allemaal en ik oefen elke dag. Een kwartier. Een half uur. En ik word steeds beter, maar nooit goed. Ik zit in een bandje Asfaltfeeën met Cor van Ingen, de bassist van Spinvis, en dichter Ellen Deckwitz. Het is een gelegenheidsbandje. Cor en ik spelen – dat wil zeggen: Cor speelt werelds en ik net goed genoeg zodat niemand denkt, ik ga naar huis. Ellen en ik dragen gedichten voor. Ze is geweldig goed. Als zij opkomt, kijkt en luistert iedereen naar haar.”

 

Keith Richards

“Ik heb draag bij elk optreden een grote zilveren ring in de vorm van een doodshoofd. Het is een replica van de ring die Keith Richards van The Rolling Stones voor zijn verjaardag kreeg toen hij ongeveer even oud was als ik nu ben. Ik heb hem gekocht toen Elin geboren was en het hele huis vol roze strikjes hing. Ik had iets stoers nodig. In februari deed ik mee aan Saint Amour, een literair festival dat door België en Nederland reist, en elke keer als ik dan het podium op ging, probeerde ik voor te stellen hoe Keith Richards zich voelt als hij opkomt. En ik dacht, op zeer kleine schaal moet ik hetzelfde proberen te doen. Ik wilde het breekijzer van die avond zijn. Die tournee was zo leuk. Ik heb in Antwerpen voor zevenhonderd man mogen optreden. Damn!”

 

Geduwd

“Op mijn zestiende schreef ik mijn eerste gedicht, het verscheen op de achterpagina van de VPRO Gids. En toen ik net zeventien was zei Annie M.G. Schmidt tegen me dat ik een dichter was. De reden dat ik een dichter ben geworden, is omdat ik altijd gedichten wilde schrijven. Ik wilde niet zozeer een dichter zíjn. Ik wilde vooral tijd om te schrijven, de rest maakte me niet zoveel uit. Mijn ouders vonden het best. Ze namen me mee naar de Nacht van de Poëzie. Ze hebben me niet tegengehouden, ze hebben me eerder een beetje die kant op geduwd. Ze zeiden: ga iets doen dat je leuk vindt. Vanaf mijn zeventiende trad ik op met een dichterscollectief. Mijn moeder zag dat ik daarvan genoot. Het was al vroeg duidelijk dat ik goed was met taal. Ik kon al lezen voordat ik naar de lagere school ging, dat had ik geleerd van mijn zus die acht jaar ouder is tijdens een vakantie in Denemarken. Ik was niet snel, niet sterk, niet lenig, niet zo goed met cijfers, maar ik las alles wat los en vast zat.”

 

Utrecht

“Op mijn vijfentwintigste kreeg ik reisangst en durfde ik Utrecht niet meer uit. Dat duurde bijna tien jaar. Ik was gekluisterd aan de stad. Maar goed, toen ik er toch zat vond ik dat ik ook maar mijn best moest doen. Dus ik heb alles over Utrecht gelezen en geschreven wat ik kon. Ik ben een tijdje stadsdichter geweest en de helft van mijn bundels verkoop ik nog steeds in Utrecht. Het is een beetje een haatliefdeverhouding. Haat voor het feit dat ik er niet wegkwam, liefde voor de plek waar ik gestrand ben. Maar goed, het gaat beter nu. Ik was in België voor Saint Amour tenslotte. Al reed ik wel met mijn eigen auto en niet met de tourbus, zodat ik wegkon wanneer ik wilde. Het gaat er in het leven om jezelf te verbeteren. Dat is de enige manier waarop ik ergens kom. Als ik toegeef aan angst en lethargie, zit ik waarschijnlijk zo weer vast in Utrecht.”

 

Jonger modelletje

“Mijn vriendin Anouk is vijftien jaar jonger dan ik ben, maar eigenlijk is zij de oudste van ons. Ze heeft een zekere rust en ze is een stuk wijzer. Het leeftijdsverschil is trouwens niet ontstaan omdat ik op zoek was naar een jonger modelletje. Niet dat je dat denkt. Ik kwam op mijn 35ste alleen te staan en dook het uitgaansleven in. In Utrecht kom je dan vrouwen van je eigen leeftijd tegen, maar die zijn allemaal gek: die willen na één week weten of je kinderen wilt. En wat ik verder in de kroeg vond waren meisjes tussen de 20 en 25. Studenten. Nou, Anouk bleef uit die nogal ingewikkelde periode over.”

 

Utrecht Maffia

“Vanaf mijn studententijd rolde ik van de ene borrel in de andere. Ik omhelsde alles wat ik in Utrecht kon krijgen aan vertier. Ik zat bij de Utrecht Maffia: een clubje schrijvers uit Utrecht met onder anderen Manon Uphoff, Jerry Goossens en Tommy Wieringa. Fuck de Dam, leve de Dom, zei Jerry. Eigenlijk heeft de Utrecht Maffia nooit bestaan, het was een ideetje. Het maakte maar weer eens duidelijk dat literatuur, zoals elke kunstvorm, ook een netwerk is. En ja, in die kroegtijd probeerde ik een wel vrouwenverslinder te zijn maar dat lukte niet. Ik heb mijn mentaliteit en zelfvertrouwen niet mee. Toch heb ik voldoende meegemaakt. Het is, achteraf, goed om in elke hoek van het liefdesleven gezeten te hebben: dat je vreemd gaat, dat er met je vreemd wordt gegaan en dat je weet hoe het voelt om bedrogen te zijn. Leuk is anders, maar het is leerzaam en als je jong bent niet zo erg. Als je later zielsgelukkig met je dochter op schoot en je vrouw naast je op de bank Baby-tv zit te kijken, dan moet je kunnen denken: god, wat heb ik allemaal gedaan?”

 

Ingmar Heytze, De man die ophield te bestaan. Podium, 51 blz., 16,50 euro.

Gepubliceerd in NRC Handelsblad