Zomeravondgesprek tussen Akwasi en Niña Weijers
Zomeravondgesprek
‘Je bent soms zo bang het verkeerde te zeggen, dat je maar liever niks zegt’
NRC Zomeravondgesprek. Schrijfster Niña Weijers en rapper Akwasi Owusu Ansah zijn ongeveer even oud. Ze praten over zwart en wit en fluïde seksualiteit.
Door Jannetje Koelewijn en Jessica van Geel
Foto’s Roger Cremers
„Vertel”, zegt Akwasi (31), de armen uitnodigend gespreid. „Je tweede boek is net verschenen. Ben je nu een gevestigde schrijver?”
Niña Weijers (32) lacht.
„Zoveel nominaties en prijzen en erkenningen. Ben je al geridderd?”
Niña lacht nog wat harder. „Bíjna.”
„Een grote medaille om je nek, haha. Zou je goed staan. Had je schijt aan de mensen toen je aan je tweede boek begon?”
„Ja. Nee. Er was zoveel gebeurd in de wereld sinds mijn eerste boek…”
„Trump. Klimaat.”
„…dat ik geen zin had om zomaar wat personages te verzinnen en die iets te laten meemaken. Cliché natuurlijk, maar ik heb een leeftijd waarop je gaat denken: welke levens zou ik nog meer kunnen leven? Of had ik kunnen leven? Dat is Kamers, antikamers geworden.”
„Ga je ergens anders heen als je schrijft?”, vraagt Akwasi. Zelf is hij om die reden net in Boston geweest, bij familie. Hij is rapper, en ook dichter en schrijver. In het voorjaar was hij in Ghana om een muziekalbum te maken. „Ik dacht: ik doe mijn telefoon weg, ga drie keer per week trainen en kom terug met dertig nieuwe nummers. Na achtentwintig dagen had ik er…”
„Vijf?”, zegt Niña. „Nul?”
„Dertig.”
„Wow. Maar Akwasi, jij woont met een gezin, toch?”
„Met mijn vriendin Ahisha en onze dochter Nekayah. Ze is vijftien maanden. Op IJburg.”
„Het jonge-gezinneneiland”, zegt Niña. „Ga je binnenkort ook trouwen?”
„Ik heb net een huis gekocht in de buurt van Amsterdam. Het wordt nu gebouwd. Dus ja, ik ben daar wel over aan het nadenken. En jij, Niña, heb je een partner?”
Ze knikt. „Sinds een paar maanden weer.”
„Leuk! Hoe hebben jullie elkaar ontmoet? Geen Tinder zeggen, hè.”
„Nee, niet op Tinder. Ik kende hem al een beetje en toen eh…”
„En toen?”
„Ik weet niet eh… hoeveel ik hierover wil zeggen. Misschien moet je het me nog eens vragen na een paar wijntjes.”
Dit was bij het glaasje appelsap vooraf, nu gaan we aan tafel. We zeggen dat we aan de kok hebben doorgegeven dat Akwasi vegetariër is. Akwasi zegt: „Huh?”
Je vriendin, zeggen wij…
„Die ook mijn manager is”, zegt Akwasi tegen Niña.
…mailde ons: het liefst vegetarisch.
„O, heerlijk”, zegt Niña. „Zij wil het liefst vegetarisch voor jou.”
„Nu weten jullie dat ik thuis geen vlees krijg”, zegt Akwasi. „Maar buiten de deur kan ik prima een steak eten.”
„En dat zeg je dan gewoon niet tegen je vriendin.”
„O, jawel, hoor. Alleen wil ze dan even niet zoenen. Als ik vlees heb gegeten, zegt ze, proeft ze de dood. Heftig, hè?”
„Maar in a way…”, zegt Niña.
„…is het wel waar. Feitelijk is het waar.”
"Bij zwart zie je woorden als verschrikkelijk, angstaanjagend, hels, onrein, gedoemd. Het heeft altijd een negatieve connotatie. Zwarte magie. Zwarte bladzijde. Bij wit: helder, rein, prachtig. En: ‘zie blank’."
We vragen Akwasi of hij schijt aan de mensen heeft als hij schrijft.
„Ik heb mijn hiphopgroep opgericht omdat ik schijt had”, zegt hij. „Dat was in 2008. Ik had het woordenboek opengeslagen om naar de definitie van zwart en wit te zoeken. Bij zwart zie je woorden als verschrikkelijk, angstaanjagend, hels, onrein, gedoemd. Het heeft altijd een negatieve connotatie. Zwarte magie. Zwarte bladzijde. Bij wit: helder, rein, prachtig. En: ‘zie blank’. Daarom heet mijn groep Zwart Licht. Ik wil zwart in een goed licht plaatsen. Ik ben zwart, maar niet slecht. Bovendien ben ik niet zwart, maar bruin. Ik dacht: ik moet me uitspreken.”
Zijn teksten, zegt hij, hebben een „maatschappijkritische noot”. Maar noem hem geen activist, hij wil niet in het frame van de relschopper zitten, de tenentrapper. Als je per se iets op hem wil plakken, doe dan maar feminist. „Veel toffer.”
„Common sense”, zegt Niña.
„Ja”, roept Akwasi. „Dat is common sense.” Hij klapt in zijn handen. „Toen mijn dochter twee maanden was, las ik haar al voor uit We Should All Be Feminists.” Een pamflet, 64 pagina’s, van de Nigeriaanse schrijfster Chimamanda Ngozi Adichie. „Ik lees Nekayah ook voor uit Little People, Big Dreams, een heel leuk kinderboek met korte biografieën van invloedrijke vrouwen. Coco Chanel. Maya Angelou. Nina Simone. Audrey Hepburn. Marie Curie. Frida Kahlo.”
„Had je dat ook gedaan als je een jongen had gekregen?”, vraagt Niña.
„Zeker”, zegt Akwasi. „Ik had die boeken al gekocht voordat Nekayah geboren werd. En iedereen had gezegd dat ik een jongen zou krijgen. Je vrouw is zo mooi zwanger, het zal wel een jongen zijn.”
„Haha, superseksistisch.”
„Maar zou je… Ik bedoel, als je het over fluïde seksualiteit hebt, voor vrouwen is dat… mannen vinden dat sowieso geil, als vrouwen met elkaar… weet ik veel. Maar voor mannen is het een taboe. Het is dan al snel: homo. Daar zit een zekere ongelijkheid in.”
„Maar dat was ze wel, hoor. Ze had zo’n mooie kleine buik. En toen was het toch een meisje.” Hij lacht alsof hij een goeie grap heeft verteld.
Wat heeft hem zo feministisch gemaakt?
„Hoe zal ik dat uitleggen. Ik heb drie broers en een zus, en zag als kind al dat jongens meer aandacht kregen, serieuzer werden genomen. Dat de wereld wordt gedicteerd vanuit een mannenperspectief. Maar het is ook… Ik was laatst in Amsterdam op het Milkshake Festival…”
„O, leuk”, zegt Niña.
„En ik stond dus op het podium te dansen in m’n string…”
„Echt? Op het Vieze Poezendek?”
„Nee, grapje. Ik stond te kijken naar een enorm gespierde man, echt drie keer zo breed als ik, super gestyled, die in een string ontzettend hard op het Vieze Poezendek stond te twerken. Ik vond het zo bevrijdend om te zien hoe hij zichzelf durfde te zijn. Hij danste alsof zijn leven ervan afhing. Ik dacht: wow, applaus.”
„Dacht je ook: hij is vrijer dan ik?”
„Ik voel me sowieso vrij.”
„Maar zou je… Ik bedoel, als je het over fluïde seksualiteit hebt, voor vrouwen is dat… mannen vinden dat sowieso geil, als vrouwen met elkaar… weet ik veel. Maar voor mannen is het een taboe. Het is dan al snel: homo. Daar zit een zekere ongelijkheid in.”
„Hm, hm”, zegt Akwasi. „Op dat gebied ben ik een leek. Ik weet niet wat er speelt in de homowereld en de seksueel fluïde wereld.”
"Citoscore niet in orde? Pak slaag. Was mijn fiets gestolen? Pak slaag. Te veel vragen stellen? Pak slaag."
„Zou je van jezelf zeggen dat je helemaal hetero bent?”
„Ja. Ik hou van mijn vrouw en vóór haar hield ik ook van vrouwen. Toen ik jong was, ging ik wel kijken: val ik op jongens of op meisjes? Maar ik weet zeker dat ik een vajayjay-lover ben.” Vagina.
„Haha”, zegt Niña. „Je houdt van vieze poezen. Maar mannen die hetero zijn, Akwasi, vragen zij zich überhaupt wel eens af of ze ook nog iets anders zouden kunnen zijn? Daarin voel ik wel meer vrijheid bij vrouwen. Hoe zit dat bij jou?”
„Sorry”, zegt Akwasi. „Nog een keer.”
„Of je echt alleen maar hetero bent. Of dat seksualiteit voor jou ook breder kan zijn. Adichie schrijft daar ook over, hè. Mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn door mensen bedachte concepten, en mannen lijken meer aan hun mannelijkheid vast te zitten dan vrouwen aan hun vrouwelijkheid.”
„Klopt, klopt. Daarom vond ik het geweldig om die man op Milkshake te zien dansen. Ik baalde ervan dat ik geen jongens had meegenomen die het nodig hebben om hun referentiekader te verbreden.”
„Maar op school”, zegt Niña, „heb je je dus wel afgevraagd of je op jongens of op meisjes viel.”
„Ik was niet met meisjes bezig. Helemaal niet. Zo zeer dat mijn omgeving zich ging afvragen of ik überhaupt wel hetero was, en toen heb ik even zo’n periode van bezinning gehad, ja. Niet lang, een week misschien, maar toch, er was een moment waarop ik dacht: oké, Kimberley’s lippen zijn mooi en haar billen zijn mooi, en ik hou van mooie billen, maar eh… haha, Roel, eh…”
„Roel heeft ook mooie billen.”
„Ja, en welke vind ik nou mooier? Daarop volgde de tijd dat ik bang was om met meisjes om te gaan.”
„Want?”
„Het mocht niet van mijn vader. Hij vond dat ik mijn best moest doen op school. Ik werd heel verlegen. Stel dat jij bij mij in de klas had gezeten en je had me net zo onschuldig aangekeken als nu, dan had ik niet met je durven praten. Ik had je genegeerd, op een nare manier. Ik heb enorm gestruggeld en daarom was ik een laatbloeier. Ik heb zelfs een tijdje gelogen dat ik allang ontmaagd was. Haha. Ik was een kneus.”
Een van de verhaallijnen in ‘Kamers, antikamers’, zeggen wij, is de hartstochtelijke relatie van de verteller met een vrouw.
„O ja?”, zegt Akwasi. Hij gaat rechtop zitten. „Wat gebeurde er? Is het echt gebeurd?”
„Het boek is een roman”, zegt Niña, „en geen autobiografie, maar ik werd op mijn achtentwintigste wel verliefd op een vrouw. Niet om iets te onderzoeken of te ontdekken, het gebeurde gewoon. Ik ontmoette haar en ik werd heel erg verliefd.”
„Was het een schok?”
„Nee hoor. Bijna al mijn vriendinnen zijn lesbisch. Of in elk geval bewandelen ze niet het pad van huisje-boompje-beestje, wat dat ook is. Dat referentiekader maakte het makkelijk om het gewoon te accepteren, en ook om het aan mijn ouders te vertellen. Trouwens, heel interessant wat er toen gebeurde. Ik had het verteld en vervolgens werd er onder het mom van totale tolerantie niet meer over gesproken.”
„Wat zei je precies?”
„Ik zei tegen mijn vader: ik ben verliefd op een vrouw. Hij zei: o, nou ja, leuk.”
„Geen stilte voordat hij antwoordde?”
„Nee. Maar hij vroeg ook niks, terwijl ik normaal altijd goed en open met hem kan praten. Een vriend van mijn vader, veel minder politiek correct, zei: ‘Hè? Je was toch altijd met mannen?’ Dat was zo’n opluchting. Later zat ik met mijn vader naar een documentaire van Sunny Bergman te kijken, Wit is ook een kleur, en daarin ging het over een experiment met een zwarte pop. Kleine kinderen vinden witte poppen al slimmer en mooier. De zwarte pop krijgt de meeste straf. En dan verbazing van de hoogopgeleide VPRO-ouders. Huh? We hebben onze kinderen toch kleurenblind opgevoed? Er wordt gewoon nooit over gepraat en dan lijkt het probleem opgelost. Ik zei tegen mijn vader: eigenlijk gebeurt dat hier ook.”
„Wat zei hij?”, vraagt Akwasi.
„Dat ik gelijk had. Ik begrijp het wel. Ik doe het zelf ook. Je bent soms zo bang dat je het verkeerde zegt, dat je maar liever niks zegt. En terecht trouwens, want als je het verkeerde zegt, kun je hard op je vingers worden getikt. In het post-#MeToo-tijdperk kun je echt worden afgemaakt.”
„Wat voor dingen durf je niet te zeggen?”, vraagt Akwasi.
„O, eh… mij werd gevraagd of ik Chimamanda Ngozi Adichie wilde interviewen.”
„Gaaf.”
„En ik dacht: ja, dat doe ik. Ik had al haar boeken gelezen. Ik bewonder haar. Ik vond het een eer. Een vriendin van me, Simone van Saarloos, zei: ze hadden mij eerst gevraagd, maar ik heb nee gezegd, want ik vind dat een zwarte vrouw dat moet doen.”
„Nee”, zegt Akwasi. „Dat vind ik niet.”
"Ik dacht altijd dat ik een rustig en vredelievend persoon was, maar ik weet nu dat er in mij ook veel potentiële gewelddadigheid zit, want ik sloeg onmiddellijk terug."
„Ik ook niet, geloof ik. In elk geval, ik heb het gedaan. Een zaal vol vrouwen, zwart en wit, een staande ovatie toen Adichie binnenkwam. En toen gebeurde er iets waarvan ik nog steeds niet weet hoe ik erover moet denken. Het ging erover dat feminisme heel lang werd beschouwd als iets van en voor witte vrouwen, en dat er nu eindelijk ruimte was voor feminismen — meervoud dus. Adichie zei dat nu zwarte vrouwen aan het woord moesten zijn. Witte vrouwen moesten luisteren. Iemand in de zaal, een witte vrouw, vroeg of we daarmee niet aan een gemeenschappelijk doel voorbijschoten. Ze werd terechtgewezen. Ze werd door Adichie publiekelijk belachelijk gemaakt, de zaal jouwde de vrouw uit. Ik dacht: Adichie, moet dat nou?”
„Die vrouw werd dus gekleineerd”, zegt Akwasi.
„Ja, en ik dacht: hier worden witte en zwarte vrouwen tegen elkaar uitgespeeld. Ik snap het punt wel, maar vrouwen zijn eeuwenlang tegen elkaar uitgespeeld en het heeft ze machteloos gemaakt.”
Akwasi wil graag weten waarom Niña’s lesbische relatie is stukgelopen.
„We waren zo anders”, zegt ze. „We pasten gewoon niet erg goed bij elkaar.”
Jullie maakten elkaar af, zeggen we. Als we je boek moeten geloven. Aan het eind werden jullie echt gewelddadig.
Akwasi schrikt op. „Gewelddadig?”
„Het was niet de hoofdmoot”, zegt Niña. „Of nou ja, in zekere zin wel, maar het was veel meer verbaal dan fysiek. Ze heeft me één keer geslagen. Ik sloeg onmiddellijk terug.”
„Mag ik weten waar?”
„In mijn gezicht.”
„En waarom?”
„Ze had moeite om me te vertrouwen”, zegt Niña. „Ik was vijf jaar met een man geweest en ze was ervan overtuigd dat ik naar hem terug zou gaan. Of naar een andere man. En dat werd een heel rare self fulfilling prophecy. Ik dacht altijd dat ik een rustig en vredelievend persoon was, maar ik weet nu dat er in mij ook veel potentiële gewelddadigheid zit, want ik sloeg onmiddellijk terug. Wat als het een heteroseksuele relatie was geweest? Wat als ik een man was geweest? Dan ben je ineens een man die zijn vrouw mishandelt. In elk geval was duidelijk dat het eh…”
„Vrij toxisch was.”
„Giftig, ja. Niet alleen natuurlijk. Maar het was ook giftig.”
„Gisteren”, zegt Akwasi, „maakte ik toevallig een lijstje van ingrijpende gebeurtenissen die ik in mijn leven heb meegemaakt. Toen ik vier was gebeurde de Bijlmerramp. Wij woonden in een van die grote flats ertegenover en we konden heel goed zien waar het vliegtuig was neergestort. Het enorme gat, de vuurzee. Het is mijn eerste herinnering, 4 oktober 1992. Ajax speelde tegen RKC Waalwijk. Nog zo’n moment was rond mijn dertiende. Mijn opa, de vader van mijn moeder, was overleden. Ik was in de woonkamer en zag hoe mijn vader op mijn moeder insloeg. Hij kwam net terug uit Ghana.”
„O, mijn god”, zegt Niña.
„Ik wilde ertussen komen, maar de tijd stond stil. Ik had een freeze. Als ik ertussen zou komen, wist ik, zou ik ook klappen krijgen. Ik heb als kind veel klappen gekregen. We waren met vijf kinderen en ik was recordhouder klappen krijgen. En nu sloeg hij haar. Daarna trok ik nog meer naar haar toe dan ik al deed. Ik werd echt een moederskindje. Vanaf dat moment dacht ik: een man mag een vrouw niet slaan. Echt niet. Nooit.”
Niña vraagt waarom zijn vader hem sloeg.
„Hij vond me stubborn, eigenwijs. We praatten Engels thuis, en Twi. Als hij me bij mijn volledige naam noemde, Akwasi Owusu Ansah, wist ik dat het mis was. Dan kwam de riem tevoorschijn. Citoscore niet in orde? Pak slaag. Was mijn fiets gestolen? Pak slaag. Te veel vragen stellen? Pak slaag.”
Zijn ouders waren eind jaren zeventig uit Ghana naar Londen gegaan en daarna naar Nederland gekomen. Zijn vader werkt nog altijd bij de douane op Schiphol, zijn moeder was kamermeisje in een hotel, tot ze arbeidsongeschikt raakte. Zelf ging hij op zijn veertiende als schoonmaker bij New York Pizza werken, want hij wilde zijn ouders niet om zakgeld vragen. Op zijn vijftiende werd hij pizzabakker. Op zijn zeventiende was hij filiaalmanager. „En al die tijd”, zegt hij, „schreef ik. Het was begonnen toen ik me in een discussie mengde op een platform dat negerzoenmoetblijven.nu heette.”
„O nee!”, zegt Niña. „Jij sprong in dat wespennest om de mensen in alle redelijkheid uit te leggen waarom ‘negerzoen’ niet zo’n leuke naam was.”
„Ik werd enorm uitgescholden, kutneger, kankerneger, Heil Hitler, en op een gegeven moment werd ik geblockt. Het maakte me zo furieus, dat ik dacht: ik ga hierover schrijven.”
Niña knikt. „Schrijven kan je redding zijn.”
„Voor jou ook? Wanneer kwam jij erachter dat schrijven je redding kan zijn?”
„Het begon met lezen”, zegt ze. „Heel klassiek. Als kind las ik heel veel. Het was escapisme. Ik vond het erg moeilijk dat je vaak maar ergens in geworpen wordt. Zoek het maar uit in deze klas, op deze camping, op deze sport. Dan dacht ik: jee, dat moet je allemaal maar kunnen. Lezen kon ik dus erg goed. Op een gegeven moment kregen we een leestest. Je zat bij de juf, de timer ging aan en dan moest je zo snel mogelijk rijtjes woorden voorlezen. Ik ging zo snel dat ik dacht: hier ben ik té goed in. Ging ik tussendoor maar even hoesten. Na afloop zei de juf: jammer dat je moest hoesten, want je deed het heel goed.”
De ouders van Niña waren de eersten in hun familie die naar de universiteit gingen. Haar vader deed economie, haar moeder psychologie. Toen Niña elf was, verhuisden ze naar Curaçao. Haar vader werd er directeur van een middelbare school voor Nederlandse kinderen. „Witte kinderen”, zegt ze. Toen vond ze het normaal, nu schaamt ze zich ervoor. Op haar vijftiende ging ze met haar moeder en haar broertje terug naar Nederland. Het huwelijk van haar ouders was stukgelopen.
„Verder is het natuurlijk ook”, zegt Niña¸ „een mooi excuus voor een daad van egoïsme.”
„Mijn ouders zijn ook gescheiden”, zegt Akwasi. „Negen jaar geleden.”
Niña vraagt of hij zijn vader nog ziet.
„Ja”, zegt Akwasi. „Ik heb nu een goeie band met hem.”
„Heeft hij er spijt van dat hij je vroeger sloeg?”
„Dat moet ik hem nog eens vragen. Ik denk dat hij het anders ziet dan ik. Hij probeerde me gewoon te disciplineren. Hij werd als jongen ook door zijn vader geslagen.”
„Is hij trots op je?”
„Nu wel, nu hij ziet dat ik het goed doe. Ik ben in ieder geval supertrots op hem. Ik zou onmogelijk kunnen zijn wie ik nu ben zonder mijn vader. Ik zei vroeger altijd dat ik president van Ghana wilde worden. Ik ben op 6 maart jarig en op 6 maart 1957 was Ghana het eerste Afrikaanse land dat onafhankelijk werd. Mijn vader had het altijd over Kofi Annan, superbijzonder, rest in peace, zoiets wilde ik ook.” Kofi Annan was van 1997 tot 2006 secretaris-generaal van de Verenigde Naties. „Mijn vader zei: ga iets voor je land doen. Ik dacht: ja, oké, laat ik rechten gaan studeren, strafrecht. Maar daar ben ik dus vanaf gestapt.”
„Hm, hm”, zegt Niña. „Zie je het nog wel als een mogelijkheid?”
„Strafrecht? Absoluut. Absoluut. Ik zie het niet als een gemiste kans.”
Als het eten op is en de tafel afgeruimd, vragen we aan Niña wie haar nieuwe vriend is. Ze begint te stralen. Maar ze wil geen naam noemen.
„Drink meer wijn”, zegt Akwasi.
„Haha”, zegt Niña.
„Wat doet hij?”
„Hij is schrijver. Hij woont in het buitenland.”
„Waar hebben jullie elkaar ontmoet?”
„In München, op een avond over Nederlandse literatuur waar we samen optraden. Maar dat was ver voordat we verliefd op elkaar werden.”
„En hij heet?”
Niña lacht nog wat harder. „Nou ja, goed. Arnon Grunberg dus.”
Aan het ontbijt vertelt Niña dat ze haar nieuwe minnaar pas over drieënhalve week weer ziet. Akwasi vraagt hoe ze dat doet: lang alleen zijn.
„Het is niet dat ik hem niet mis”, zegt ze. „Maar ik ben ook gewoon heel graag alleen. Ik heb het nodig.”
„Ik ook”, zegt Akwasi. „Alleen ben ik op mijn best. Tegen mijn vriendin zeg ik dat ik even op zee ben. En tegen mezelf dat ik geen heimwee ga krijgen.”
„Verder is het natuurlijk ook”, zegt Niña¸ „een mooi excuus voor een daad van egoïsme.”
Dit artikel verscheen in de zomer van 2019 in NRC Handelsblad.
AKWASI OWUSU ANSAH
Amsterdam, 1988
Rapper, dichter en acteur, artiestennaam Akwasi. Studeerde af aan toneelschool Maastricht. Bekend van de hiphopgroep Zwart Licht en van De Wereld Draait Door. Schreef columns voor NRC. Debuteerde vorig jaar met zijn dichtbundel Laten we het er maar niet over hebben.
NIÑA WEIJERS
Nijmegen, 1987
Schrijver, columnist en recensent van De Groene Amsterdammer. Ze debuteerde in 2014 met De consequenties, waarvoor ze de Anton Wachterprijs kreeg. Haar tweede roman Kamers, antikamers is net verschenen. Studeerde literatuurwetenschap in Amsterdam en Dublin.